Tekstvak:

Wereldreis met kinderen   

Tekstvak:

 

Home  Wie?   Blog   Foto’s  Filmpjes  Eerdere reizen    Contact

 

 

 

Verslag van een reis door Peru en Ecuador, aug-sept 2001, Nico en Michiel

 

Maandag, 13 augustus

De dag kwam wat moeizaam op gang. Op zondagavond was ik vanuit Maastricht naar Nico in Den Haag gegaan. Samen met Nico en zijn vriendin zijn we een borreltje op de goede afloop gaan drinken, en wellicht had ik die laatste 4 whisky’s niet moeten nemen. ‘s Morgens zijn we met de trein naar Schiphol gegaan, en met een kleine vertraging vertrokken we richting Lima. Na een korte stop op Aruba kwamen we rond 1900 uur ‘s avonds aan op Jorge Chavez Airport. De paspoortcontrole verliep vlot en Nico had zijn bagage ook snel. Mijn bagage verscheen echter niet, en na een tijdje werd het duidelijk dat die ook niet meer zou verschijnen. Meerdere mensen misten hun bagage. Met een man of 10 hebben we formulieren staan invullen, waaronder een stuk of 5 irritante Duitsers, wat het leed weer enigszins verzachtte. Het bleek dat mijn bagage nog in Amsterdam stond en pas over 24 uur zou arriveren.

Buiten het vliegveld waren er allerlei lieden die ons een hotel of taxi wilden aanpraten. Omdat wij, zoals gebruikelijk, niets geregeld of voorbereid hadden, zijn we op een aanbod voor een hotel ingegaan; hotel Esperanza in Miraflores, de goede wijk van Lima. Men probeerde ons ook nog een taxi voor U$ 20 aan te smeren, maar 10 meter verderop bleek het voor de helft ook te kunnen. Het hotel bleek uitstekend te zijn, met een bed en stromend water. Na het dumpen van de spullen zijn we Miraflores even ingegaan en kwamen in het meest trendy café van Lima terecht, althans volgens de Lonely Planet. Daar kom je om te zien en om gezien te worden. Duidelijk iets voor ons. Na een paar bier, een Pisco Sour en een hapje eten begonnen we te wennen aan het idee dat we meer dan 10.000 km verderop in Zuid-Amerika waren.

 

Dinsdag 14 augustus

Om een uurtje of 10:00 zijn we opgestaan en rustig en goed gaan ontbijten in Miraflores. Daarna zijn we van het centrale plein naar de kust gewandeld. Miraflores is gewoon een rijke wijk; ook voor westerse begrippen is het welvarend. Vanaf de kust kun je verder naar Barranco wandelen. Dit schijnt een gezellige uitgaanswijk te zijn waar je goed kunt eten en drinken. Het oogt er rommelig, maar gemoedelijk. Overdag was er echter niets te doen. Omdat we wel uitgewandeld waren hebben we toen de Zuid-Amerikaanse taxi gepakt. Ik dacht dat New York veel taxi’s had, maar ik denk dat de taxidichtheid in Lima nog groter is. Je hebt ze in alle soorten en maten, en dan nog in verschillende graden van onderhoud. Voordat je instapt moet er eerst een prijs worden afgesproken. Voor onze begrippen zijn ze belachelijk goedkoop; voor een paar sol (Fl 0,75) brengen ze je overal heen. Er schijnen in Lima wel verkeersregels te zijn, maar ik heb de stellige indruk dat niet iedereen dat weet. Het belangrijkste onderdeel van ieder vervoersmiddel hier is de claxon, en niet het wiel ofzo. Wat ook een belevenis is, is het nemen van een bus. Wellicht zijn er haltes en dienstregelingen, maar algemeen bekend is dat duidelijk niet.

Omdat de rest van de dag in het teken stond van teruggaan naar het vliegveld om mijn bagage op te halen, besloten we deze exercitie per bus te ondernemen. Vanaf het Museum Nacionàl, waar we 2 uur hadden doorgebracht en een McDonalds, zijn we in een bus gestapt richting vliegveld. De rit duurde erg lang, want het wrak stopt om de haverklap en is bovendien afgeladen vol. Je ziet wel wat van de stad en deze is beslist de moeite waard wanneer je Maastricht als woonplaats hebt.

Mijn bagage bleek er gelukkig te zijn, en toch maar met een taxi zijn we terug gegaan naar het hotel. Opmerkelijk hoe snel je leert en went aan de hectiek op zo’n vliegveld. Binnen no-time hadden we een taxi die ons naar het hotel bracht voor 10 Sol, in plaats van 10 dollar. We leren het nog wel. ‘s Avonds zijn we in Miraflores een hapje gaan eten in een Peruaans tentje. Ik had Tocatoca of iets dergelijks. Ik weet niet precies wat dat is, maar het smaakte best. Een mens moet alles proberen, nietwaar? Daarna zijn we nog voor een hoop geld Pisco Sours gaan drinken in een kroeg met gegoede Limanese jongeren. Frisse meisjes, met er aan vastgeplakt een irritante jongeling van het type ideale schoonzoon. Toen één van de schoonzonen ging gitaren en zingen werd het de hoogste tijd om op te krassen, en op de hotelkamer nog een laatste whisky te drinken. Ondanks het feit dat de TV op onze kamer 95 kanalen telde, zag Nico geen kans een paar fatsoenlijke tieten tevoorschijn te toveren.

 

Woensdag, 15 augustus

Vandaag zouden we Lima zelf gaan bezoeken, en in de loop van de dag de stad gaan verlaten. Onze bestemming was, zoals gebruikelijk, niet bekend. Nico wilde richting Pisco, maar ik heb hem voorgerekend dat als we over 3 weken in Ecuador wilden zijn om terug te vliegen, we in ieder geval keuzes moesten maken over wat we persé wel willen, en wat we kunnen laten schieten. We besloten dus naar Nazca te gaan.

Maar eerst Lima. We besloten dit per colectivo te doen. Dat zijn kleine busjes, die het midden houden tussen een taxi en een bus. Achter het stuur zit een gek van het gevaarlijke soort, die pogingen doet om zelfmoord te plegen, met de intentie zoveel mogelijk slachtoffers mee te slepen. Op wonderlijke wijze mislukt dit steeds. In de deuropening staat een man te roepen en passagiers in en uit de colectivo te helpen. We kwamen aan op het Plaza de Armas. In ben er inmiddels achter dat iedere zichzelf respecterende plaats een Plaza de Armas heeft. Ik heb even een foto van de basiliek gemaakt, en toen werd het tijd voor een hapje eten. In een onduidelijke tent hebben we een menuutje besteld voor een gulden of 3. Best wel lekker; met name de Ceviche is aan te bevelen. Dit is rauwe zeevis, gemarineerd in limoensap. Daarna zijn we het klooster van San Francisco gaan bekijken, met een officiële gids die uitleg gaf in het Spaans. Ik heb als voorbereiding op de reis tweemaal gedurende een uur een Spaans leerboek in mijn handen gehad, dus de taal is geen enkel probleem meer. Nico heeft helemaal niets aan voorbereiding gedaan. Maar ach, hoe moeilijk kan het nou helemaal zijn? De rondleiding vond ik niet bijzonder, en Nico stelde voor om naar het Museum del Inquisisiòn te gaan, voor wat vrolijke taferelen. Daar ben ik natuurlijk altijd voor te porren.

Die jongens van de inquisitie hielden wel van een grapje. Om afvallige katholieken ofwel te straffen, ofwel te reinigen hadden ze een drietal interessante technieken; i): water drinken tot je letterlijk stikt, ii): ledematen uittrekken met katrollen of paarden, iii): ophangen aan de op de rug gebonden armen, en om het nog leuker te maken, met 25 kg gewicht aan de voeten. Een alledaagsere manier van straffen betrof het roosteren van de voetjes.

Hierna werd het tijd om de bagage op te gaan halen en naar het busstation te gaan. De busmaatschappij die vervoer vanuit Lima naar het zuiden verzorgt is Ormeňo. We hadden tussen de bedrijven door tickets geregeld. Kosten: 20 Sol pp (Fl 15,-) voor een rit van 450 km. De bus zou officieel om 17:30 vertrekken vanaf het busstation, maar dit bleek 18:00 te worden. We hebben nog even wat rondgeneusd in de chaos rond het busstation, en een jugo de peňa gedronken. Vlak voordat we zouden instappen kwam er een geagiteerde Chinees aangerend die vroeg of wij van plan waren om naar het noorden te gaan. Zo ja, dan moesten we dat niet doen, want hij was daar beroofd. De bus was van de weg gehaald door banditos, en onder bedreiging van een Browning had de arme Chinees al zijn geld moeten afgeven. Ook wist hij te vertellen dat er in het zuiden ook bendes actief waren, en hij raadde ons de reis af. Een Pools stelletje met wie we stonden te praten werd wat bleek om de neus, maar Nico en ik houden wel van wat afwisseling, dus we zijn gewoon ingestapt. Er waren nog meer passagiers aan boord, en om één of andere reden was men wat onrustig. Na een paar minuten stond ik eens op uit mijn stoel om mijn achterwerk te bevoelen, want die was vochtig geworden. Het bleek dat de bus, inclusief bekleding, kort geleden gereinigd was, en alles was nog nat. Het feit dat ik opstond bleek de druppel te zijn, die de emmer deed overlopen, en er brak een ware revolutie in de bus uit, waarbij de arme chauffeur zwaar onder vuur werd genomen. Na veel misbaar en gedoe stapte iedereen uiteindelijk toch weer in, en tegen 19:00 vertrokken we richting Nazca. 

Er zijn dan toch een aantal dingen die je moet weten. Ten eerste stopt de bus om de haverklap, en gaat er allerlei volk, inclusief verkopers van etenswaar, in en uit. Ten tweede, nooduitgangen of iets dergelijks kent men er niet, en de normale ingang is tijdens de rit onbereikbaar. Ten derde gaat het licht uit, dus wat lezen ofzo kun je vergeten. Ten vierde, verwarming is er niet, en het wordt stervenskoud. Ten vijfde word je vergast op de muziekkeuze van de chauffeur, welke niet noodzakelijkerwijs overeenkomt met je eigen voorkeur. Met deze wetenschap, tezamen met het feit dat de rit anderhalf keer langer duurt dan wat aangegeven was, wordt zo’n busrit een aparte gebeurtenis voor een verwende westerling.

We kwamen dus om 03:00 ‘s nachts in Nazca aan. Opmerkelijk genoeg staan er ook op dat tijdstip allerlei mensen je op te wachten om je naar een hostel te brengen. Door een locale jongen, Elvis genaamd, hebben we ons naar hostel Estrada del Sur laten brengen. Daar kregen we samen een vierpersoons kamer met sanitair voor 20 Sol. Diezelfde nacht hebben we voor de volgende dag een vlucht over de beroemde Nazca lijnen en een tour naar een pre-Inca begraafplaats geregeld voor 50 dollar per persoon. Dat had misschien voor 10 dollar minder gekund, maar we waren beiden behoorlijk gaar en hadden geen zin in onderhandelingen. Toen zijn we naar de kamer gegaan, met een van de hotelier afgetroggelde fles Arequipeňa, en hebben we nog een biertje en een whiskietje gedronken om wat bij te komen van alle ontberingen. Wat resteerde was een kort nachtje.

 

Donderdag 16 augustus

Na een nacht van 3 uurtjes ging de wekker. We hadden afgesproken om om 08:00 klaar te staan, waarna we opgepikt zouden worden om naar het vliegveld te gaan. Uiteraard werd dit, volgens goede Zuid-Amerikaanse traditie, een uurtje later.

De Nazca-lijnen zijn wereldberoemd. Ik had er als jongen van een jaar of 12 al van gehoord. Dat kwam door het boek: "Waren de goden kosmonauten?" van Erik von Däniker. Deze man had bedacht dat de eeuwenoude lijnen, die tientallen of zelfs honderden meters lang zijn, en alleen vanuit de lucht goed zichtbaar zijn, voorstellingen waren die te maken hadden met buitenaardse beschaving. Het bewijs bestond volgens hem mede uit figuren die hij beschreef als landingsbanen voor ruimteschepen, en een voorstelling welke von Däniker een astronaut noemde. Waarschijnlijker is de theorie van Maria Reiche, die stelde dat de lijnen en figuren wellicht een representatie van sterrenbeelden waren. Het verlossende woord is nog niet gesproken.

Hoe dan ook, we vlogen over de lijnen met een vliegtuigje waarin 3 passagiers kunnen. De piloot was een goedlachse Peruaanse man, die zichzelf Maverick noemde. De vlucht was zeer boeiend. Je vraagt je af wat de mensen in vroeger dagen bezielde om midden in een gortdroge woestijn dit soort dingen te maken. Hopelijk zijn de foto’s gelukt. Na de vlucht werden we opgewacht door de taxichauffeur Jesus Eruzo Buiton. Dit is een lokaal bekende figuur, en hij rijdt in een 25 jaar oude Amerikaanse slee. Met hem zijn we naar een pre-Inca begraafplaats gegaan, in gezelschap van een paar jongens uit Frankrijk, twee onbestemde vrouwen waarvan één met snor, en een verdwaalde Milanees op leeftijd. De rit duurde een half uurtje, en uiteindelijk kwamen we midden in de woestijn uit. Daar bevonden zich een aantal onbeschadigde graven uit de periode 300 BC - 700 AC, met daarin mummies.

Verreweg de meeste graven zijn echter geplunderd, en de woestijn ligt daar werkelijk bezaaid met menselijke botten, scherven keramiek en stukken textiel van 2000 jaar oud. Vanwege het klimaat (hitte en 0% luchtvochtigheid) vergaat dat niet. De botten zijn spierwit. Jesus was niet alleen een lokale held, maar bleek ook een trotse en zeer bevlogen man te zijn, die vol vuur vertelde over de geschiedenis en de huidige stand van zaken omtrent de Nazca-lijnen en de pre-Incagraven. Hij was zeer bezorgd over de continu plaatsvindende grafschennis, en de corruptie van de Peruaanse politie waar het gaat om archeologische vondsten. Hij heeft zeker een half uur vol vuur georakeld over deze kwesties, en ofschoon hij Spaans sprak kon ik het perfect volgen. Hierna zijn we nog naar een pottenbakkerij en een goudwinningbedrijfje geweest. Wel aardig, hoewel niet echt bijzonder.

We hadden buskaartjes gekocht voor de rit Nazca – Arequipa, welke om 23:00 zou vertrekken. We hadden dan ook de rest van de middag om in de zon in het gras van de Plaza de Armas te liggen en wat te schrijven.Als je op zo’n plein een tijdje de boel zit te aanschouwen, valt de levendigheid in zo’n Peruaans stadje je op. De mensen leven veel meer op straat. Kindertjes worden overal mee naar toe genomen. Opmerkelijk is ook dat je nergens kindertjes hoort jengelen en janken, zoals Nederlandse kindertjes dat wel doen. Hoe zou dat komen? Bijzonder aardig zijn ook de Peruaanse schoolmeisjes van 13-14 jaar, die rondlopen in schooluniform. Ze zien er ontwapenend uit en ik heb met mijn 1,91 en blond haar bijzonder veel sjans. Jammer dat ze niet een jaar of 5 ouder zijn. In Nazca is iedereen bijzonder netjes gekapt. Na een wandelingetje werd me duidelijk hoe dat kwam. Tientallen kapperszaakje heb ik gezien, en om zo’n samenleving ook in economische zin enigszins draaiende te houden gaat met wat vaker naar de kapper dan strikt noodzakelijk, zo vermoed ik.

Na een paar uurtje luieren werd het tijd om een hapje te gaan eten. Ik had witte soep met oranje stip; supa criolla, prima te eten. Daarna kip met frites (pollo con papas fritas). Ook zat onze Italiaan op leeftijd daar te eten. Hij verklaarde het liefst in zijn eentje te reizen. Die mening deel ik niet met hem. Ik vind het plezierig om je ervaringen met iemand te kunnen delen, en aanspraak van iemand te hebben die je goed kent. Nico en ik kennen elkaar al jaren, en tijdens onze jaren in de roeisport zijn we vaker op vreemde plekken terecht gekomen. Ik herinner mij een katholiek meisjesweeshuis ergens in een gat in België, een fietspad in Duisburg, een aardbeienveld in Cogenhoe (Engeland) en een zolder van een boerenstal ergens in Luzern. Altijd was er gelukkig een whiskietje in de buurt om de omstandigheden te verzachten. Met mijn collega Ingrid ben ik vorig jaar in Californië geweest. Zij is ook iemand met wie het prettig op pad gaan is; ongecompliceerd, gezellig, open-minded en taai. Dat laatste heb je wel nodig in een land als Peru, krijg ik zo het idee.

Om 23:00 stonden we te wachten op de bus naar Arequipa. Volgens oud Zuid-Amerikaans gebruik kwam deze pas om 01:00. Ik heb redelijk kunnen slapen in de bus, mede omdat de nacht ervoor ook al vrijwel was overgeslagen. De route loopt langs de kust, maar je ziet niets in het donker. Pas rond een uur of 07:00 krijg je een idee van het landschap. De hele Peruaanse kuststrook bestaat uit woestijn, en het laatste stuk richting Arequipa zou ik omschrijven als desolaat en indrukwekkend; een maanlandschap met kloven en Canyons. Ik kende de woestijn van Nevada al, maar hier groeit echt helemaal niets. Volgens oud-Peruaanse traditie kreeg de bus een lekke band, waardoor we wat later in Arequipa arriveerden dan gepland.

 

Vrijdag 17 augustus

Zoals gebruikelijk hadden we geen idee wat we in Arequipa zouden gaan doen. De planning was om vanuit Arequipa naar Puno en het Titicacameer te gaan. Je bent echter afhankelijk van het openbaar vervoer, en treinen rijden hier maar een paar keer per week. Na wat gespeur in de Lonely Planet en de Trotter besloten we te proberen morgen en overmorgen naar Colca Canyon te gaan, en dan overmorgenavond een trein te pakken naar Puno. Voor vandaag betekende dat dus treintickets reserveren en de tour naar Colca Canyon te regelen. Dit ging redelijk soepel; we hebben een tour kunnen regelen voor 20 dollar per persoon. Onze Italiaanse vriend, die we in Arequipa weer tegen het lijf liepen toen we gingen lunchen, had een tour voor zichzelf geregeld voor 40 dollar. Een vriendelijke, maar onhandige man die zich makkelijk een poot laat uitdraaien.

Arequipa is een aardige stad, die anderhalve maand geleden is getroffen door een zware aardbeving. De oude kathedraal op het Plaza de Armas was zwaar beschadigd, maar verder zag je er minder van dan ik had verwacht. We hebben wat rondgeslenterd in het centrum, en zijn toen naar het Museo Santuario’s Andinos gegaan. Hier ligt de mummie Juanita. Ik kende het verhaal van deze mummie reeds, want ik had op televisie al eens een documentaire gezien over de geschiedenis van dit meisje.

De Inca’s hadden destijds vreemde gewoontes. Als er onheil was in de vorm van aardbevingen of droogte dan meenden zij dat dat kwam doordat de goden boos waren. Die moesten dan tevreden gesteld worden, en volgens de Inca’s kon dat het beste door middel van een offer. Dit betrof dan meisjes tussen de 0 en 15 jaar oud. Ze moesten mooi zijn, maagd, en op hun huid mochten zich geen moedervlekken bevinden. Daarnaast moesten ze van een gegoede familie afkomstig zijn. Het 13-jarige meisje Juanita werd uitverkozen. Eerst werd ze op eervolle wijze met goddelijkheid bekleed door de Inca zelf. Dat gebeurde in Cuzco. Daarna ging ze samen met een aantal Incapriesters te voet naar de top van een hele hoge berg ergens in de Andes. Volgens de Inca’s representeerde iedere hoge berg of vulkaan een god. Dit was een zeer barre tocht, en na vele dagen kwam het gezelschap op de top aan. Het meisje moet toen al door uitputting en kou de dood nabij geweest zijn. Na een aantal rituelen werd ze door één van de priesters met een slag op het rechter voorhoofd gedood. Ze werd daar ter plekke begraven en een paar jaar geleden is ze gevonden doordat de sneeuw was gesmolten als gevolg van een vulkaanuitbarsting. Ze ligt nu vrijwel intact in een diepvriesvitrine in het museum ter bezichtiging. Dit is een intrigerende geschiedenis, en Nico vond dat je zo’n offer in het licht van de Incacultuur moest zien. Ik ben het daar gedeeltelijk mee eens, maar op een bepaald moment wordt zo’n offer wel een heel plastische aangelegenheid. Iemand heeft destijds bedacht dat kinderen offeren een goed idee is, en weer iemand anders heeft zich klaarblijkelijk bereid verklaart de dodelijk slag toe te dienen. Dit soort zaken zijn niet specifiek voor de Inca’s, maar zie je eigenlijk in alle culturen waar religie een belangrijke rol speelt. Mijn persoonlijke mening is dat je dertienjarige meisjes niet hoort dood te slaan. Na dit intrigerende bezoek, waar ik overigens in het gastenboek las dat mijn collega Lars met zijn vriendin, en ook mijn oude leraar natuurkunde van de middelbare school, Dirk Engelfriet, het museum een paar dagen eerder bezocht hadden, zijn we op een bankje op het Plaza de Armas een biertje gaan drinken. Opnieuw valt de levendigheid en ook de vrolijkheid van de plaatselijke bevolking op. Na een paar dagen Peru is mijn indruk dat de mensen intrinsiek vriendelijk, hoffelijk en ook trots zijn, terwijl het merendeel naar mijn idee geen cent te verteren heeft.

We hebben zo-even een pizza gegeten en wat mij betreft gaan we terug naar het hostel waar we voor 35 Sol zitten (hij vroeg 50). Er is wat slaap in te halen.

 

Zaterdag 18 augustus

We moesten om 08:00 ‘s morgens klaar staan om opgepikt te worden door het busje van de Colca Canyon tour. Ik ben het Limburgs kwartiertje al gewend, en in Zuid-Amerika maakt men daar rustig een uurtje van. Om 08:00 schoven we dus aan het ontbijt aan, en om 09:00 vertrokken we. Een goed engels sprekend Peruaans meisje was de gids, en de tourgroep bestond uit een man of 12, voornamelijk Europeanen. Een niet al te bruisend gezelschap. Arequipa ligt aan de voet van de enorme Misti vulkaan, die ruim 5800 meter hoog is. De stad zelf ligt op een hoogte van ongeveer 2300 meter. De vulkaan is actief en braakt voortdurend rook uit. Om bij Colca Canyon te komen rijd je om de vulkaan heen, en ga je tegelijkertijd omhoog. Je komt dan in de Altiplano; een grote hoogvlakte op 3800 meter hoogte. Een leeg, woest en indrukwekkend landschap waar je een tijd doorheen rijdt. We passeerden kuddes Llama’s en Alpaca’s Op een bepaald moment werd er gestopt voor een "mate de coca"; thee gemaakt van cocabladeren. Men gelooft daar dat dit goed om hoogteziekte tegen te gaan, de zogenaamde "soroche". Met name mensen die geen hoogte gewend zijn, zoals wij, lopen het risico soroche te krijgen. Dit kan vanaf 3000 meter. Het begint met kortademigheid en hoofdpijn. Daarna misselijkheid en sufheid. Dan komt het hoesten, en op het moment dat je bloederig schuim gaat ophoesten wordt het de hoogste tijd om wat lager gelegen gebieden op te zoeken.

Uiteindelijk klommen we naar een hoogte van bijna 5000 meter. Dit komt ongeveer overeen met de top van de Mont Blanc. Behoudens kortademigheid en een lichte hoofdpijn heb ik nergens last van gehad. Hierna daalden we af richting het dorpje Chivay, waar we zouden overnachten. Eerst hebben we geluncht, en ik heb een heerlijk stukje Alpaca gegeten. Zeer mals, en met een smaak tussen rosbief en hertenvlees in. Hierna wat rondgekeken in het dorpje, en wat cocabladeren gekocht om op te kauwen. De bevolking loopt in traditioneel Peruaanse kleding, en het is alsof de tijd er nagenoeg heeft stilgestaan, mede omdat het zo ver van de bewoonde wereld is verwijderd. Vervolgens zijn we naar de thermale minerale baden van La Calera gegaan. Heerlijk zilt zwavelhoudend warm water van 35 °C, waar we 2 uur hebben liggen weken en bijkomen van de vermoeienissen. We besloten het georganiseerde diner met bijbehorende Peruaanse folklore aan ons voorbij te laten gaan, en om eigen gelegenheid wat te gaan eten. Ik had "El Condor Pasa" inmiddels wel genoeg gehoord, want overal waar je wat gaat eten staan wel muzikanten in klederdracht met panfluit in de aanslag. Nico wilde lopen vanaf de warmwaterbronnen terug naar Chivay, maar ik heb een taxi genomen want ik zag geen hand voor ogen. In het dorpje ben ik bij de plaatselijke bevolking een lekkere warme Emoliente gaan drinken want het werd knap koud, en toen Nico er ook was zijn we een hapje gaan eten. Plaatselijke groentesoep en opnieuw heerlijke Alpaca. Vroeg gaan pitten in de ijskoude kamer want we zouden om 05:30 gewekt worden voor de rit naar Colca Canyon.

 

Zondag 19 augustus

Om 05:30 werden we gewekt. Geen tijd voor een blanke! Ik had slecht geslapen, want het was koud. De douche gaf alleen koud water. Om 06:30 vertrokken we richting Colca Canyon, ongeveer 60 km verderop. In Nederland ben je dan een half uur à drie kwartier onderweg. In Peru ligt dat wat anders omdat de wegen variëren tussen miserabel en erbarmelijk. Het merendeel is onverhard, en je bent dan al gauw uren onderweg. De rit naar Colca Canyon was erg fraai. We zijn een paar keer gestopt om wat lokale bezienswaardigheden te bewonderen. Vooral de terrassen, aangelegd door de indianen, met binnen die terrassen een verschillend microklimaat, zijn schitterend en ik heb mooie foto’s gemaakt. Onderweg passeer je talloze Peruaanse boeren en boerinnen in hun kleurrijke kledij, en op de weg lopen overal koeien, ezels, honden en schapen. Het eind van de rit was Cruz del Condor; het diepste punt van de Canyon. Het schijnt 3200 meter diep te zijn, maar ikzelf vind de Grand Canyon in Arizona veel indrukwekkender. Hier echter vind je de beroemde Andes condor. Er schijnen er een paar honderd te zitten in de Canyon, en ik heb er een stuk of 5 gezien. Machtige vogels. De zon schijnt genadeloos, en ofschoon het niet heel warm is op 4000 meter hoogte, verbrand je razendsnel. Onze Italiaanse vriend liepen we hier opnieuw tegen het lijf. Na een poosje bij het Cruz del Condor te hebben doorgebracht zijn we weer teruggegaan. Eerst naar Chivay, en toen door naar Arequipa. Onderweg hebben we nog een akelig zure cactusvrucht gegeten; de guanabana. Het lijkt op een kiwi, maar dan veel zuurder. Ook een zoete cactusvrucht gegeten die smaakte naar meloen. Naar het schijnt een uitstekend afrodisiacum. Niets van gemerkt, maar Nico is wat dat betreft ook niet de ideale reispartner.

Terug in Arequipa hebben we een paar uurtjes op het Plaza de Armas doorgebracht, en genoeglijk zitten kijken naar de plaatselijke bevolking en de spelende kindertjes. Dit alles onder het genot van een paar Arequipeňas. Toen hebben we nog een kleinigheidje gegeten en onze bagage opgepikt in het hostel, en zijn naar het station gegaan voor de trein naar Puno, die om 21:00 zou vertrekken. We hadden 1e klas geboekt, omdat dat ruim en comfortabel zou zijn, en we toch wel graag wilden gaan pitten. Dat gold zeker voor mij, want ik had de nacht ervoor knap slecht geslapen. De 1e klas bleek niet zo fijn; veel te krap en stampvol. Ik heb dus mijn spullen gepakt en ben verhuisd naar een 2e klas coupé die nagenoeg leeg was. De Peruanen hebben kans gezien de inrichting van de trein zodanig te ontwerpen dat het volkomen onmogelijk is om een positie te vinden waarin je kunt slapen. Er zit altijd wel ergens een rand of een uitsteeksel. De reis was dus bepaald geen pretje, mede ook omdat de 2e klas om één of andere reden niet verwarmd is, en het buiten vroor dat het kraakte, met hevige sneeuwbuien en urenlang ruim boven de 4000 meter rijden. Ik denk dat het in de coupé een paar graden boven het vriespunt was. Fijne nacht, en opnieuw geen oog dicht gedaan. Toen het licht werd reden we door en soort Zuidpoolgebied. Dit schijnt zeer ongebruikelijk te zijn, en hebben we dus even leuk meegepikt. Volgende keer neem ik mijn oorwarmers en ski’s mee.

 

Maandag 20 augustus

Om een uur of 09:00 kwamen we aan in het troosteloze Juliaca, en hebben we meteen een colectivo naar Puno genomen. Daar zijn we een kop ondrinkbare oploskoffie gaan drinken, en besloten we van deze dag maar een rustdag te maken, en de geplande overnachting op het eiland Taquile in het Titicacameer maar te laten schieten. We hebben een hotelletje met warm water (niet zo gebruikelijk) en een TV voor 45 Sol op de kop getikt. Daarna zijn we in Puno wat gaan eten. In het restaurantje raakten we aan de praat met een Belg die als reisleider in Ecuador ging fungeren. Hij bleek echter zelf nog nooit in Ecuador te zijn geweest. Moet kunnen. Op straat kwamen we een Nederlands koppel tegen die we al eerder hadden ontmoet, en we spraken af vanavond gezamenlijk wat te gaan eten en drinken in Puno. Daarna zijn we wat door de stad gaan slenteren en hebben we de lokale markt bekeken. Nico heeft een Peruaanse trui gekocht, en vervolgens zijn we naar het hotel gegaan om wat op te frissen en even wat te gaan pitten. Om een uurtje of 18:00 zijn we de stad ingewandeld. Puno is een arm maar aardig plaatsje aan het Titicacameer. Dit is een gigantisch groot meer van 8000 km2, en het is het hoogst bevaarbare meer ter wereld. Het ligt op een hoogte van 3812 meter. Puno heeft een aantal markten waar je spullen van het hoogwaardige Alcapawol kunt kopen. In de stad wemelt het van de riksja’s. Ik weet niet of deze ook in Peru zo heten. Ik had deze riksja’s nog in geen enkele andere stad gezien. Nico ging nog even een lange onderbroek tegen de kou kopen, en ik ging vast naar het restaurantje waar we met de Nederlanders, Carlo en Marjolein, hadden afgesproken. We zijn aan de Pisco Sour gegaan en we besloten om ter plekke ook een hapje te eten. Nico en ik hebben cuy besteld; de lokale lekkernij in de vorm van een gefrituurde cavia. Marjolein walgde ervan. Ik zie het probleem nooit zo in dit soort zaken. Het zijn slechts psychologische barrières die we hebben. Vanuit onze cultuur hebben we een bepaald beeld van wat er wel en niet eetbaar is. Als je daar even overheen kijkt zie ik geen reden waarom ik wel een koe of een kip zou eten, maar geen cavia. De smaak? Niet bijzonder, ergens tussen kip en kikkerbilletjes in. Carlo en Marjolein bleken interessante mensen, die al het één en ander gereisd hadden, onder andere in Zuid-Afrika. Carlo was dirigent van beroep; ook niet-alledaags. Op dit soort reizen zijn de mensen die je ontmoet doorgaans wel wat interessanter dan wanneer je naar de Costa del Sol gaat, waar je natuurlijk een hoog boerenlullengehalte hebt. Mensen die dit soort reizen maken zijn doorgaans hoog opgeleid en hebben vaak al het één en ander gezien en gedaan in hun leven. Na het eten zijn Nico en ik samen nog even een kroeg met dronken Engelsen ingedoken alwaar we nog een aantal bescheiden Cusqueňas naar binnen hebben geslagen. Om 02:00 zijn we gaan pitten want om 07:00 zouden we alweer opstaan om naar het Titicacameer te gaan.

 

Dinsdag 21 augustus

Om 07:00 zijn we opgestaan. Ik was niet helemaal okselfris; wellicht hadden de bieren van gisteravond daar iets mee te maken. Om een uurtje of 07:30 verlieten we het hotel om naar de haven te gaan. Onderweg hebben we even een verse jugo als ontbijt gedronken; vers bereid vruchtensap bij een stalletje aan de kant van de weg. Hierna hebben we een riksja naar de haven genomen. De arme Peruaan heeft zich rot moeten trappen om ons te vervoeren, want Nico en ik zijn geen kleine jongens. Bij de haven hebben we voor 20 Sol per persoon (Fl 15,-) een dagtocht geregeld. Eerst zijn we met een bootje, waar een man of 20 in konden, naar de Uros eilanden geweest. Dit zijn drijvende eilanden die volledig van riet zijn gemaakt. Het rot er aan de onderkant af, en aan de bovenkant wordt het dan aangevuld. De Uros was een indianenstam die op de eilanden leefden. De Uros zijn uitgestorven; de laatste is een paar jaar geleden aan de drank en de ellende gestorven. Toch zijn de eilanden bewoond door de lokale bevolking. Zeer kleurrijk. De vrouwen zijn overdag op het eiland, en de mannen zijn in Puno aan het werk. Het is wel grappig, maar ook wel erg toeristisch. Aan de andere kant is deze manier van leven volstrekt uniek op de wereld. Na de Uros eilanden zijn we doorgevaren naar het eiland Taquile. Dit is ongeveer 3 uur varen. Het Titicacameer is indrukwekkend groots. Er vaart vrijwel niets, en aan de oevers is geen bebouwing. Ver weg zie je de besneeuwde bergen van Bolivia. Op andere stukken zie je de overkant helemaal niet. Het water is kristalhelder. Omdat het zo hoog ligt zijn de wolken heel dichtbij. Als de zon schijnt dan verbrand je levend, zo heb ik mij laten vertellen.

Het was behoorlijk fris en bewolkt. Na een paar uren kwamen we aan op het eiland. Taquile is een bijzonder eiland, want er woont een tamelijk geïsoleerde indianenstam. Deze indianen bepalen zelf de mate van het toerisme, omdat ze inzien dat hun oorspronkelijke samenleving ten gronde zou gaan als het toerisme een te hoge vlucht zou nemen. Het geld dat de indianen verdienen gaat in een grote pot, en wordt verdeeld al naar gelang de behoefte. De Taquile indianen trouwen vrijwel nooit met mensen van buiten het eiland. Je zou dus zeggen dat er behoorlijke wat inteelt is met allerlei bijbehorende interessante genetische afwijkingen, maar daar heb ik niets van gezien. Deze indianenstam heeft een aantal eigenaardige eigenschappen. Alle bewoners lopen in stamkleding. Met name de mannen zien er fraai uit. Ze dragen allemaal een zwarte broek, een wit en blauw hemd en een kleurige sjerp om hun middel. Het meest eigenaardige is hun hoofddeksel. Dit is een soort slaapmuts. Je hebt twee soorten; een helemaal rode, en een rode met witte punt. De rode betekent dat de man gehuwd is, en een rode met witte punt wil zeggen dat hij vrijgezel is. Het meest opmerkelijke van deze mannen is dat ze de hele dag lopen te breien. Het is ongelofelijk maar waar; of ze nu zitten, staan of lopen, alle mannen breien aan één stuk door. Op het moment dat ik dit schrijf zitten er op het bootje terug naar Puno vier Taquile-indianen recht tegenover me, die zich helemaal suf zitten te breien. Het is geen gezicht, met die puntmutsen. Ik ga er even een foto van maken.

Op de terugtocht heeft de zon even geschenen. Ongenadig! Teruggekomen in het hotel bleek dat mijn gezicht behoorlijk verbrand was. Ik ben toen in Puno op jacht gegaan naar after-sun lotion, terwijl Nico achterbleef in het hotel. Hij voelde zich niet helemaal 100 %. We zijn beiden trouwens snipverkouden. Opvallend is dat heel veel toeristen na een paar dagen Peru snipverkouden lijken te worden. De lotion had ik snel te pakken, een warme emoliente eveneens, en een paar koude biertjes voor op de hotelkamer waren ook rap geregeld. Het avondleven in het dan pikdonkere en ijskoude Puno is levendig en gezellig. Het stadje zelf is toch erg armoedig. Na gedoucht te hebben zijn we in een klein pizzeriaatje wat gaan eten. Daarna hebben we nog wat over straat geslenterd en zijn toen gaan pitten want we moesten de volgende morgen om 08:00 de trein naar Cuzco hebben.

 

Woensdag 22 augustus

De trein vertrok zowaar redelijk op tijd, en gedurende de hele dag hebben we door het bergachtige gebied tussen Puno en Cuzco gereden. Eerst bestond het landschap urenlang uit uitgestrekte vlakten, met hier en daar boerderijtjes van leem en klei. We passeerden kuddes Llama’s en Alpaca’s. Bij de dorpjes die we passeerden stonden de kinderen naar de trein te zwaaien, en deden de locale honden hun best de trein bij te houden. Dat lukt meestal prima, want de trein in Peru rijdt erg langzaam. Heel erg langzaam. Op een paar plaatsen stopt de trein even, waarbij de plaatselijke bevolking van de gelegenheid gebruik maakt om haar etenswaar aan de passagiers te slijten. Het hoogste punt waar de trein stopte was op 4300 meter hoogte. We zijn even uitgestapt, maar het was knap fris. Uiteindelijk reden we om 18:00 Cuzco binnen. Om 18:15 hadden we onze bagage en een taxi. Om 18:30 hadden we een hotelletje aan het Plaza de Armas voor 45 Sol, met eigen sanitair en warm water. Dit laatste is met name in Cuzco niet erg gebruikelijk, heb ik mij laten vertellen. Om 19:00 zaten we in een kroeg aan het Plaza de Armas, genaamd de "Crossed Keys", achter de pils. Aan de bar zaten twee kerels, een dikke en een grijze, die overduidelijk op één of andere manier daar gestrand waren, en nu aan lager wal niet veel anders meer deden dan avond aan avond de bar overeind te houden. Een gezellige tent, met uitsluitend westerlingen van allerlei allooi, en muziek van U2. Wel een hoog afritsbroekengehalte. Na een paar biertjes zijn we wat gaan eten in een onduidelijk tent, waar we werden binnengelokt door een vent die wat Nederlands sprak. Uitsluitend vulgair Nederlands, dat wel. Het eten was matig, voor Mexicaans voedsel moet je duidelijk niet in Peru zijn. Na het eten zijn we nog even terug naar de "Crossed Keys" gegaan waar we het in navolging van de dikke en de grijze niet volledig droog hebben gehouden. Toen maar gaan pitten.

 

Donderdag 23 augustus

Deze dag stond in het teken van dingen regelen. Allereerst hoe we in Tumbes konden komen, en daarna het regelen van de Incatrail. Ook moest er een kaartje naar moeder gestuurd worden, en bleef er wellicht wat tijd over voor ontspanning.

Cuzco is een aangename stad om te verpozen, Het is de oorspronkelijke hoofdstad van het Incarijk, en Cuzco betekent: "Navel van de wereld" in het Quechua, de oorspronkelijk indianentaal die nog steeds overal in Zuid-Amerika wordt gesproken. Hieruit blijkt dat de Inca’s geen overmatig gebrek aan bescheidenheid hadden. Merkwaardig, als je in aanmerking neemt dat ze niet wisten dat een wiel handig kan zijn, dat je op een paard kunt zitten, en dat iets opschrijven een efficiënte manier van communiceren kan zijn. Deze onwetendheid heeft er mede toe geleid dat Pizarro en zijn vrienden het voor elkaar hebben gekregen het Incarijk, dat zich over heel Zuid-Amerika uitstrekte, binnen een paar decennia ten gronde te richten. De Spanjaarden hebben daarbij als beesten huisgehouden. Ze hebben alles geplunderd wat er te plunderen viel, en alles vernield wat kapot kon. Daarnaast waren ze zo vriendelijk om syfilis te introduceren, wat hele Zuid-Amerikaanse volksstammen het leven heeft gekost. Zodoende zijn er in Cuzco slechts restanten van het Incarijk terug te vinden. De Spaanse plundering heeft wel bijgedragen aan de welvaart in Europa. Met name de indiaanse slavenarbeid in de Potòsi-zilvermijnen in Bolivia heeft tot een cashflow van naar schatting 50 miljard gulden richting Europa geleid, en daarmee bijgedragen aan een razendsnelle economische ontwikkeling. Dit echter wel ten koste van naar schatting 6 miljoen slavenlevens.

Hoe dan ook, we hebben lekker uitgeslapen in de navel van de wereld. Dat kan niet iedereen zeggen. Toen zijn we gaan ontbijten op het Plaza de Armas, en zijn toe wat rond gaan kuieren. Prima stad, alleen viel het op dat je op straat veel meer wordt lastig gevallen door allerlei lieden die wat aan je willen verdienen, dan elders in Peru. Met een knipoog en een glimlach raak je ze wel kwijt, maar het kan irritant worden als je in een straatje loopt en je krijgt 20 keer een menukaart onder je neus gedrukt door iemand die van mening is dat wij honger hebben. Grappig tijdens deze reis is dat je om de haverklap gezichten ziet van mensen die je al eerder elders in Peru hebt gezien. Iedereen volgt toch min of meer dezelfde route, dus je blijft elkaar tegen het lijf lopen. We zijn eerst op zoek gegaan naar het toeristen informatiecentrum, maar dat bleek niet op de plek te zijn waar het volgens de Lonely Planet zou moeten zijn. Cuzco wemelt echter van de tourbureautjes die trips aanbieden naar Machu Picchu, de Incatrail enzovoorts. Zodoende kwamen we bij zo’n bureautje terecht waar een vriendelijk baas ons hielp. We wilden eerst een vlucht naar Lima en vervolgens naar Tumbes in Noord-Peru regelen. We kozen ervoor om toch maar te gaan vliegen want bus of trein zou akelig veel tijd gaan kosten. Het liefste wilden we de volgende dag beginnen met de Incatrail. Dan zouden we maandag terugkomen. Dan wilden we eigelijk dinsdag nog in Cuzco blijven om uit te blazen en nog iets leuks te doen, om dan woensdag richting Tumbes/Ecuador te gaan. Het bleek echter dat we alleen op dinsdag een vlucht naar Lima konden boeken die aansluiting had op een vlucht naar Tumbes. Dat moest dan maar. De vluchten kostten 161 dollar per persoon. Redelijk wat geld, maar beter dan 40 uur in een bus. Juist toen we klaar waren met het regelen van de vlucht werden we aangesproken door een Nederlands meisje die vroeg of wij de Incatrail gingen doen. Zij en haar vriendin wilden dat ook, en zij hadden al bij verschillende tourorganisaties geïnformeerd wat dat zou kosten. Het bleek dat dit bureautje het goedkoopste was. We besloten dan ook meteen om ons met zijn vieren ter plekke aan te melden voor de Incatrail. De kosten waren na wat afdingen 145 dollar per persoon. Ik betaalde 25 dollar minder omdat ik een internationale studentenkaart had. Voor dit bedrag loop je dan de wereldberoemde Incatrail. Inbegrepen zit het vervoer naar kilometer 82, een drietal overnachtingen in een tent, alle maaltijden, de entree van Machu Picchu, en het vervoer terug van Machu Picchu naar Cuzco. Een redelijk bedrag, lijkt me, in aanmerking genomen dat we met een groep van 16 man zouden zijn, met 9 dragers en 2 gidsen. We moesten wel onze eigen bagage dragen, maar je neemt voor de trail alleen het echt noodzakelijke mee, zoals een extra T-shirt, een fleece-trui, een handdoek, een zaklamp, waterzuiveringsdruppels, toiletpapier, extra sokken, een onderbroek en een tandenborstel. Ik wilde daarnaast mijn EHBO-setje meenemen. Een slaapzak konden we voor 5 Sol per dag huren. Nadat we de Trail geregeld hadden zijn met de 2 meisjes wat gaan drinken om even kennis te maken. Astrid en Frederique bleken toffe meiden te zijn, afkomstig uit Amsterdam, van respectievelijk 27 en 30 jaar oud. Het klikte meteen goed. Ik wilde vervolgens nog even de stad in om een kleine rugzak te kopen, en wat dingen te doen, zoals een kaartje sturen en wat energierijk voedsel voor de Trail kopen. Nico wilde op het Plaza de Armas in de zon zitten en de dames moesten ook nog dingen doen. Zodoende spraken we om 17:00 af om wat te gaan drinken en daarna te gaan eten. Ik kon voor 55 Sol een aardig rugzakje op de kop tikken, heb moeder een kaartje gestuurd en wat etenswaren gekocht. Ik had een lijstje gemaakt van alle mensen die ik een kaartje wilde sturen, maar dat ligt ongetwijfeld nog in Maastricht. Alleen het adres van mijn moeder weet ik uit mijn hoofd. Om 17:00 zijn we met zijn vieren wat gaan drinken in de "Crossed Keys". De dikke en de grijze zaten daar de barkrukken al weer warm te houden. Daarna zijn we vrij goed gaan eten in een tentje die de dames getipt was. Een lekkere zalmforel en een supa verdura vooraf. Ook de Pisco Sour was goed. Er zaten om één of andere reden veel Nederlanders in dit restaurant, en ik raakte nog even aan de praat met een knaap die allerlei mensen van Nereus bleek te kennen die ik ook kende uit de tijd dat ik zelf nog roeide. Toen we uitgegeten waren zijn de dames, zoals het hoort, gaan slapen en zijn Nico en ik nog een afzakkertje gaan halen in de "Crossed Keys" op de goede afloop. De dikke en de grijze zaten er nog in identieke positie. Toen zijn we maar gaan slapen want we zouden tussen 06:30 en 07:30 opgepikt worden bij ons hotel, en ze zeggen dat de Incatrail zwaar is.

 

Vrijdag 24 augustus

Om 06:30 stonden we paraat. Ik was nog snel even gaan pinnen want ik had het vermoeden dat er midden in het Andes-gebergte geen pinautomaten zouden zijn. De grote rugzakken met de overige bagage konden we in het hotel achterlaten, en om 07:00 werden we opgepikt door de bus. Uiteindelijk zouden 16 mensen de Trail gaan lopen, en bij de laatste stop kwamen de dragers aan boord. Deze mannen zijn de werkpaarden van de Andes. Voor een hongerloon nemen ze alle voedselvoorraden, tenten en wat dies meer zij op hun schouders. Helemaal volgeladen gaan ze op hun slippers het gebergte in, met als doel om wanneer de toeristen op de plaats van bestemming aankomen, de tenten al klaar te hebben staan en het eten te hebben pruttelen. Ongelofelijk, en ook wel een beetje gênant eigenlijk. Ook kwamen de gidsen aan boord, ene Willy, een beetje vreemd type die bovendien een tand miste, en Ricardo, de hulpgids. De groep die de Incatrail zou gaan lopen bestond uiteindelijk uit Nico en mij, Astrid en Frederique, drie Italianen die geen engels bleken te spreken, een Canadees stel, een meisje uit Israël, een Duits stel, een Frans stel en een keurig koppel bestaande uit een Schotse vrouw en een Duitse man. Met de bus gingen we richting kilometer 82, het startpunt. Dat is een paar uur rijden vanuit Cuzco. Een prachtige rit. Met name het laatste stuk gaat over paden die zich in alle redelijkheid niet mogen tooien met het predikaat "weg". Nog leuker wordt het als er tegenliggers aankomen. Hoe de chauffeurs het voor elkaar krijgen is me een raadsel, maar twee bussen zien kans elkaar op zo’n pad naast een afgrond nog te passeren. Op kilometer 82 aangekomen werd alles uitgeladen, de dragers gingen er met het materiaal vandoor en wij kregen van Willy allemaal een toegangskaart voor zowel de Trail als voor Machu Picchu. Nico doet al jaren geen moer aan sport, en ikzelf ren éénmaal per week. Een fameuze conditie hebben we dus geen van beiden. Zoals gebruikelijk hadden we ons ook op geen enkele manier voorbereid op de Trail, die als zwaar bekend staat. In feite hebben we de beslissing om de Trail te lopen pas in Peru zelf gemaakt, mede dankzij positieve verhalen van andere reizigers. Ervaring in hiking hebben we geen van beiden. We denken echter dat ons verleden als wedstrijdroeier ons wel de nodige taaiheid zal verschaffen om de tocht te volbrengen. De eerste dag van de Trail is relatief makkelijk. Al na een uur stopten we, en de dragers hadden inmiddels kans gezien een warme maaltijd, bestaande uit soep en pasta, te bereiden. Uiteraard was er mate de coca. De eerste overnachting was in Wayllabamba; een klein dorpje. Toen we aankwamen stonden de tenten al klaar. We hebben meteen de hele biervoorraad opgekocht. Je moet er toch niet aan denken om zonder te komen zitten! Faciliteiten waren er niet. Toen iemand vroeg naar het toilet maakte Willy een weids armgebaar, en sprak: "One big toilet here". Om een uurtje of 19:00 gingen we eten. De Canadees, Steve, bleek jarig te zijn, en op één of andere manier was er door de dragers een cake met een kaarsje gefabriceerd. Het was inmiddels pikdonker, en we zaten met zijn allen bij kaarslicht. Ik vond het een bijzonder moment toen de dragers met zijn negenen Steve gingen toezingen in het Quechua, zichzelf begeleidend met handgeklap. Ingetogen, ritmisch, harmonisch, en volkomen onverstaanbaar. Daarna omhelsden ze hem één voor één. Dat is klaarblijkelijk gebruikelijk.

Omdat er boven op een koude pikdonkere berg weinig vertier is, gingen de meeste mensen om een uurtje of 20:00 de tent in. Nico en ik hebben toen nog wat whiskietjes gedronken die we met vooruitziende blik hadden meegenomen, en hebben nog even de sterrenhemel bewonderd. Die is op het zuidelijk halfrond volledig anders als bij ons op het noordelijk halfrond. De Grote Beer zul je niet terugvinden. We zijn toen ook maar gaan pitten, want we moesten om 05:30 op.

 

Zaterdag 25 augustus

Het was knap koud in het tentje, dat bovendien aan de krappe kant was. Vandaag zouden we de klim naar Warmiwaňussca, oftewel de “Dead woman’s pass” maken. Een beklimming van 1200 meter, tot de top van 4200 meter hoog. Deze etappe staat bekend als de zwaarste van de Incatrail. Je passeert onder andere de Incaruïne van Runturacay. De etappe ging me goed af. De Italianen zaten iets voor me, en een paar minuten achter me zat Astrid. Een taaie tante! Nico deed het op zijn gemak en Frederique had het wat moeilijker. Als je zo hoog komt dan raak je heel snel in ademnood. Zeker het stuk boven de 4000 meter loop je voetje voor voetje; er hangt immers ook nog een rugzak van de nodige kilo’s op je rug. Vanaf de top van de "Dead woman’s pass" zijn Astrid en ik in een hoog tempo naar beneden gestoven, op weg naar het kamp waar we zouden lunchen en ook overnachten. Daar aangekomen bleek het een vrij groot kamp te zijn waar verschillende groepen zouden overnachten. Ik ben met Astrid naar het riviertje gegaan om de schoenen uit te doen en eens even lekker met de voetjes in het water te gaan. Onmiddellijk stap ik in een flink stuk glas dat een flink eind mijn hiel in drong. Het bloedde als een rund, dus ik had voor het eerst mijn EHBO-kit nodig. De landschappen waar je doorheen loopt zijn fantastisch, en niet te vergelijken met de Alpen of Pyreneeën, zowel niet qua hoogte als qua uitgestrektheid. Je passeert bergtoppen met hoogten rond de 6000 meter.

De middag werd gebruikt om uit te rusten, want inmiddels was wel duidelijk dat mijn conditie bijzonder goed was, vergeleken met die van de rest van de groep. Frederique had een vastzittende kuit die ik tevergeefs heb geprobeerd los te masseren. We hebben wat in de zon gelegen, thee gedronken, en om 19:00 hadden de dragers de maaltijd klaar, die in een grote gemeenschappelijk tent genuttigd werd. Als de zon éénmaal weg is, dan wordt het op 3500 meter snel knap koud. Met twee truien aan in de slaapzak was het te doen, maar koud bleef het! We zijn opnieuw vroeg gaan pitten want we moesten opnieuw om 05:30 op.

 

Zondag 26 augustus

Vandaag moesten we een heel eind omlaag om vlak bij Wiňay Wayna uit te komen. Ondertussen passeerden we de ruïne van Phayopatamarca. Nico kreeg het vandaag op zijn heupen. De eerste klim zat ik nog vrij ruim voor de rest van de groep, maar na de lunch hebben Nico en ik samen de afdaling tot Phayopatamarca gedaan in een razend tempo. We zijn alles en iedereen voorbijgevlogen, inclusief de dragers. Het stuk waar normaal 2 uur voor staat hebben we in 24 minuten gedaan. Bij de ruïnes hebben we een uur lang moeten wachten op de eersten van de groep. Toen kwam er nog een afdaling van ongeveer 900 meter, maar ik kreeg de hongerklop en heb moeten stoppen. Ik ben gaan zitten en heb een flesje water, een reep en wat zuurtjes genuttigd, en ben toen aangehaakt bij Astrid. Samen zijn we op ons gemak naar beneden gekuierd, waar Nico al lang en breed bier had geregeld.

Het kamp waar we zouden overnachten bestond uit verschillende kampeersites, en een aantal hostels. Er is ook een restaurantachtig gebeuren waar muziek wordt gedraaid en gedanst kan worden. Het is er vrij druk en gezellig, want de Incatrail zit er dan vrijwel op. Er waren ook "warme" douches, waar ik gebruik van heb gemaakt. Mijn douche was nog lauw, maar naast me stond een Amerikaan te schelden en te tieren over die "fucking cold showers"en "hot showers, my ass". Buitengewoon aardig. Van Astrid begreep ik dat de vrouwendouches heerlijk warm waren. De stand van zaken in de groep: Nico en ik kiplekker, Astrid leek wat vermoeid, Frederique was vanwege een onwillige spier slechts moeizaam vooruit te branden, de Canadezen hadden darmproblemen en de Schotse vrouw had maagklachten. Zij was, evenals de Franse vrouw, niet meer vooruit te branden. De rest ging wel.’s Avonds zijn we een paar biertjes gaan drinken in het restaurant, maar om een uurtje of 23:00 zijn we gaan pitten, want we moesten om 04:00 op, om de zonsopgang bij Machu Picchu te aanschouwen. Bij het eten hadden we geld ingezameld voor de dragers. Deze mensen verdienen 15 Sol per dag. Dat is ongeveer een tientje. Ongelofelijk! Mijn voorstel was om hun salaris te verdubbelen, maar uiteindelijk hebben alle dragers een fooi van 50 Sol gehad. Dik verdiend. De gedienstigheid, ijver en nederigheid van de dragers deed me wel wat, evenals hun dankbaarheid voor de fooi. Iedere drager kwam ons apart bedanken en de hand schudden. Ik heb daar een tweeslachtig gevoel over. Enerzijds is het dragen hun manier van broodwinning, en is het prettig om ze blij te kunnen maken met een flinke tip. Anderzijds, wie ben ik dat zij mijn spullen moeten dragen, en blij moeten zijn met een bedrag dat ik als een kleinigheid beschouw? Lastige kwestie, rare wereld.

 

Maandag 27 augustus

Om 04:00 zijn we opgestaan. Op dit tijdstip is niemand op zijn best, volgens mij. Vandaag zou de apotheose van de Incatrail zijn, de ontknoping, de aankomst bij Machu Picchu. Naar Peru gaan en Machu Picchu niet gezien hebben is net zoiets als naar Egypte gaan zonder de piramides te bezoeken. Uiteindelijk vertrokken we om 05:30 richting Intipuntu. Vanaf dit punt zie je Machu Picchu dan liggen, en is het nog een uur lopen voor je er bent. Nico, Astrid en ik kregen het weer op onze heupen, dus het traject van 2 uur naar Intipuntu hadden we in 45 minuten volbracht, samen met Ricardo, de hulpgids. Een fraai moment als je bij Intipuntu aankomt, en je je blik naar beneden went.

Machu Picchu, de meest bekende en tegelijkertijd meest onbekende Incaruïne. Ontdekt in 1911 door Hiram Bingham. We weten er weinig van. Het was al verlaten toen de Spanjaarden het Incarijk aanvielen. Het moet een belangrijk religieus complex zijn geweest met tempels en altaren. De zon moet er een belangrijke rol hebben gespeeld. Machu Picchu is een groot complex; ongeveer zo groot als een klein dorp. Er leefden ongeveer 1000 mensen. Om 08:00 kregen we een rondleiding van ene Horatio, een vriend van Willy. Horatio bleek compleet geschift te zijn, en daarnaast volkomen onsamenhangende verhalen op te hangen. Toe hij ergens in de ruïnes stond te orakelen kwam er een drietal Llama’s gezellig een kijkje nemen, tot grote hilariteit van de groep. Ofschoon het complex groot en indrukwekkend is, heb je het als niet-archeoloog na een paar uur wel gezien. In het restaurant hebben we op het terras in de ongenadig brandende zon een paar broodjes ham/kaas gegeten. Buitengewoon plezierig voedsel na drie dagen soepjes en onduidelijke pasta’s. Ofschoon het eten tijdens de Trail kwalitatief prima was, smaakte het mij maar matig en heb ik niet alles opgegeten. Vandaar die hongerklop van de vorige dag, denk ik. Nico is nog even de berg bij Machu Picchu op geweest voor het uitzicht, maar ik had daar geen zin in. Ik kreeg deze dag ook een beetje last van turista. Toen Nico weer terug was hebben we met een aantal mensen het complex verlaten. We namen de bus van Machu Picchu naar Aguacalientes; een dorpje beneden. Daar zouden we om 17:15 op de trein stappen richting Ollantaytambo. Daar zou dan een bus klaar staan die ons terug zou brengen naar Cuzco.

In Aguacalientes bleek het goed toeven. Zoals de naam al zegt zijn daar warmwaterbronnen, die echter buitengewoon smerig zouden zijn. Die hebben we dus maar aan ons voorbij laten gaan. Je hebt daar ook een aardige markt met souvenirs. Ik heb voor 25 Sol een handgemaakt schaakspel gekocht; de Inca’s tegen de Spanjaarden. Ook heb ik een massief zilveren Llamaatje gekocht. Deze was wat duurder; 20 dollar.

De terugreis naar Cuzco liep volgens plan. Om 21:00 waren we in Cuzco waarna we meteen maar een hapje zijn gaan eten. We waren met zijn zessen; de Nederlanders en het Franse stel afkomstig uit Parijs. Eindelijk een lekker groot stuk vlees! Daarna hebben we afscheid genomen van elkaar, want Nico en ik moesten de volgende ochtend vroeg het vliegtuig naar Lima hebben. Het Franse stel zou doorreizen met de bus, en Astrid en Frederique zouden nog een dag in Cuzco blijven waarna ze via Lima naar huis gingen. We hebben met de dames nog emailadressen uitgewisseld met de afspraak binnenkort in Maastricht bij elkaar foto’s bij te bestellen. Goed plan! Na het afscheid zijn Nico en ik nog een laatste borreltje gaan drinken in de "Crossed Keys". De dikke en de grijze zaten er ofwel nog steeds, ofwel opnieuw. Om 01:00 zijn we gaan pitten want om 05:00 zou de wekker alweer gaan.

De Incatrail? Zeer vermoeiend, weinig slaap. Je wordt smeriger dan je ooit gedacht had. Het is primitief. Water haal je uit de rivier en moet je zelf zuiveren met druppels of pillen. Sommige mensen knappen af omdat het te zwaar blijkt. Maar het is wel gaaf!

 

Dinsdag 28 augustus

Om 05:00 ging de wekker. Het slaapgebrek begint wel chronisch te worden. We zouden om 08:00 het vliegtuig naar Lima hebben, dus we moesten om 06:00 al op het vliegveld zijn. Vroeg aanwezig zijn is nodig, want overboekingen schijnen aan de orde van de dag te zijn. Volgens oud Zuid-Amerikaans gebruik was het vliegtuig geannuleerd, maar Nico heeft ons in de vlucht van 09:30 weten te praten. Een paar Amerikaanse schreeuwlelijkerds, die in Lima een aansluiting zouden missen, lukte dat niet. Vriendelijkheid en een glimlach werkt toch altijd weer beter dan agressie en een grote bek. De vlucht van 1 uur was hobbelig, en in Lima moesten we anderhalf uur wachten op de aansluiting naar Tumbes. Tumbes ligt helemaal in het noorden van Peru en is een geliefde plek om de grens met Ecuador over te steken. Het vliegveld van Tumbes bestond uit een strook asfalt met wat keetjes er omheen. Er is daar niets. Je zit er werkelijk aan het eind van de wereld. Bij de uitgang stond allerlei onguur volk ons op te wachten om ons tot een taxi te verleiden. Omdat we besloten onmiddellijk Tumbes te verlaten en de grens over te steken hebben we op de gok er één uitgezocht. De bestuurder zag eruit als een boef uit een western van Sergio Leone. Zijn auto was nog een paar graden erger. Een volledig doorgeroest wrak dat bij ons zelfs op de autoschroothoop zou misstaan. Het staat op de foto. Voordat de chauffeur de motor kon starten moest hij eerst een aantal onduidelijke handelingen verrichten. Bij de eerste bocht vloog het portier van de chauffeur open, maar kennelijk was dat normaal. We reden een aantal kilometers door een dor landschap op weg naar het emigratiekantoor. Daar kregen we een stempel als bewijs dat we Peru officieel hadden verlaten. Vervolgens kom je in een soort niemandsland, want je bent Peru wel al uit, maar Ecuador nog niet in! De taxichauffeur heeft ons naar een dorpje in niemandsland gebracht, waar een busmaatschappij zit die ons naar de hoofdstad van Ecuador, Quito, zou vervoeren. Ons plan was om in de week die ons nog restte te proberen het Amazone regenwoud in te gaan voor een paar dagen. Uiteraard hadden we niets geregeld, maar ik had echter in Aguacalientes met de Duitser uit onze Incatrailgroep zitten praten, en die was reeds in het regenwoud van Ecuador geweest. Hij was met zijn vriendin vanuit Quito naar Coca gegaan, en daar hadden ze ter plekke een trip geregeld van een dag of 5 in het Amazone regenwoud, via een Canadees, ene Randy Smith, die dat soort trips organiseerde. Dat wilden wij dus ook proberen. Bij de busmaatschappij in niemandsland kochten we een kaartje Quito voor 9 dollar per persoon. De bus zou om 17:15 vertrekken, en er ongeveer 14 uur over doen.Weer een nacht nauwelijks slapen, maar vooruit dan maar.De bus vertrok redelijk op tijd, en na een aantal kilometer rijden stopten we bij het immigratiekantoor waar we stempels kregen dat we nu officieel in Ecuador waren. Merkwaardig allemaal. De bus was vol, maar redelijk comfortabel. Het eerste deel, toen het nog licht was, reden we langs kilometerslange bananenplantages. De bus had een video aan boord. Eerst werd het eind van een film vertoond, zodat je al weet hoe het afloopt. Toen kwam de chauffeur op het idee om de film vanaf het begin op te zetten. ‘s Nachts werden we getrakteerd op de persoonlijke muziekkeuze van de chauffeur. De rit verliep redelijk snel, dus in de nanacht/vroege ochtend arriveerden we in Quito. Daar hebben we snel een taxi genomen die ons naar een hotel bracht. De kamer kostte 17 dollar, veel geld, maar we hadden geen zin om verder te zoeken en zijn we maar gauw een paar uurtjes gaan pitten. De fles Pisco die ik in mij rugzak had bleek te lekken, maar het spul is toch niet te zuipen dus ik denk dat ik de fles maar achterlaat. Ook bleek er in mijn toilettas opnieuw iets te zijn gaan lekken. Dat was me ook al in Lima gebeurd. Ik heb dus fijn eerst alles staan omspoelen voordat ik mijn bed in kon.

 

Woensdag 29 augustus

Na een uurtje of 5 slapen stonden we op. Het eerste wat er moest gebeuren was contant geld regelen. Daarna moesten we uitvissen hoe we in Coca konden komen om de jungle in te gaan. Dat geld regelen had nogal wat voeten in aarde omdat het een hele tijd duurde voordat we een bank vonden met een pinautomaat die onze Cirruspasjes accepteerde. Pas in de loop van de middag was er weer geld. Ik had 300 dollar, en Nico had 200 dollar gepind. Daar moesten we het wel mee uit kunnen zingen, dachten we. Eerst zijn we om 15:00 ‘s middags even gaan ontbijten, en hebben we ons door twee kleine meisjes nog wat handbeschilderde doosjes laten aansmeren. Wel grappig. Ik heb nog een zonnebril gekocht van een straatverkoper. Hij vroeg 12 dollar, maar ik heb afgedongen tot 3,5 dollar. Hij keek niet erg blij. Nadat we ook nog onze terugvlucht vanuit Quito naar Amsterdam hadden bevestigd, zijn we met de taxi naar de busterminal van Quito gegaan. Daar zitten tientallen busmaatschappijen die je naar iedere bestemming in Ecuador kunnen vervoeren. Het bleek dat we die avond om 21:15 de bus naar Coca konden pakken voor 9 dollar per persoon. Opnieuw betekende dat een nacht niet slapen; ongeveer de vierde op rij, maar je raakt er op één of andere wijze aan gewend. Ik heb nog steeds een beetje last van turista, maar met loperamide heb ik er weinig hinder van. We hebben ‘s avonds in Quito nog even wat gegeten, en ook nog een flesje Bacardi ingeslagen voor calamiteiten. Om 21:00 kwamen we aan op het busstation. De bus was redelijk, maar we hadden plaatsen 1 en 2. dat zijn de beroerdste plaatsen, want je kunt je benen niet kwijt. Ik had behoorlijk de pest in, want de rit zou 12 uur duren. Als we teruggaan zal ik me bij het reserveren wat nadrukkelijker met de zitplaatsen bemoeien. De bus vertrok, met de onvermijdelijke slechte videofilm en muziekkeuze van de chauffeur. De weg naar de Oriente, zoals het Amazone regenwoud in Ecuador heet, is onverhard. Je zit dus voortdurend te schudden en te stuiteren, wat niet noodzakelijkerwijs bevorderlijk is voor de nachtrust. Op een bepaald moment stopte de bus even in verband met een tegenligger en slecht wegdek. Een paar mensen, waaronder Nico en ik, stapten in de middle of nowhere even uit om de benen te strekken. Op een bepaald moment zette de bus zich weer in beweging. We wandelden er terug naartoe in de veronderstelling dat dit het teken was dat we weer verder zouden gaan. Echter, tot onze verbazing ging de bus er gewoon vandoor, en Nico kreeg in de gaten dat het menens was. Op zijn sandalen zette hij het in het pikkedonker door de modder op een sprinten, en hij zag nog net kans de bus bij te halen en een ram op de deur te geven. Toen was de chauffeur zo vriendelijk om toch maar even te stoppen, zodat we half door de modder struikelend toch nog de bus konden bereiken. Bij het instappen keek ik de chauffeur vuil aan, maar hij keek slechts dom en ongeïnteresseerd terug. Dit soort dingen zul je in Peru toch niet zo snel tegenkomen, denk ik. De rit verliep verder vlot en rond 06:00 waren we in Coca.

 

Donderdag 30 augustus

Opnieuw een nacht gemist dus. Ik wilde zo snel mogelijk een hotel opzoeken, maar wat we in eerste instantie aantroffen was niet veel soeps. Nico wilde koffie bij hotel Auca, en dat hebben we daar dus maar besteld, want het was immers al ochtend en het leven in Coca kwam op gang. Coca is een gat van niets, midden in het regenwoud aan de oever van een rivier. De meeste mensen werken voor een oliemaatschappij die niet direct het beste voor heeft met de unieke natuur van het Amazone regenwoud. Er zijn geen verharde wegen en vrijwel geen voorzieningen. Kortom, geen oord waar je voor je plezier verblijft. Op het terras van hotel Auca verschenen op een bepaald moment 2 mensen van in de vijftig, die er uitzagen alsof ze Nederlanders waren. Dat bleken ze inderdaad te zijn, en we raakten aan de praat. Het was zo’n typisch Hollands welvarend echtpaar; hij altijd een goede baan gehad, de kinderen afgestudeerd en de deur uit, de overwaarde van het eigen huis geïncasseerd, en genieten maar. Gelijk hebben ze, hoewel ik niet zie waarom je met genieten zou moeten wachten tot je 50 bent. Ze hadden net een jungletour van 5 dagen gemaakt waar ze behoorlijk enthousiast over waren. Ze waren naar een bepaalde Lodge geweest alwaar ze behoorlijk luxe onthaald waren, zo kreeg ik de indruk. Het had ze 290 dollar per persoon gekost. Ik vond dat nogal een bedrag, want de Duitsers waren voor de helft van dat bedrag naar een weliswaar andere Lodge geweest met alles erop en eraan. We besloten toch eerst te gaan informeren bij Randy Smith. De Nederlanders vertrokken, en hun plaats werd ingenomen door twee jongens van achter in de twintig. Zo op het oog Scandinaviërs, schatte ik. Op een bepaald moment sprak één van de jongens ons aan met de vraag of wij soms op zoek waren naar een jungletour. Dat wilden zij ook, we raakten aan de praat en besloten met zijn vieren naar Randy Smith te gaan. Het kantoor van Randy Smith zat 100 meter verderop waar we werden ontvangen door een Ecuadoriaan, genaamd Ramiro, die ons vertelde dat Randy in Canada zat. Hij bleek ons echter ook van dienst te kunnen zijn als rechterhand van Randy. Na overleg kon hij ons een vierdaagse tour aanbieden naar Pamacocha Lodge. Dat lag op 6 uur varen vanaf Coca, en genoot bekendheid omdat er roze dolfijntjes zouden zwemmen. De deal was snel gemaakt; 4 dagen/3 nachten, voor 150 dollar per persoon. Dat was inclusie alles, dus vervoer, onderdak, eten en trips. Ook de twee jongens, die Noren bleken te zijn, waren akkoord en gingen mee. Het bleken aardige kerels te zijn; Axel uit Oslo en Roger uit Hammerfest. Tevreden met de deal zijn Nico en ik voor 28 dollar gaan inchecken in het meest luxe hotel van Coca: Hotel Mision, want een beetje comfort en luxe hadden we inmiddels wel verdiend, vonden we. Het hotel was inderdaad comfortabel; grote kamers met airco, een werkende badkamer, uitzicht over de rivier, zwembad. Het kan niet op! Ik ben wat gaan schrijven en een paar uurtjes gaan pitten, en Nico is aan het zwembad gaan liggen. We hadden met de Noren, die inmiddels ook hun intrek hadden genomen in Hotel Mision, afgesproken om om 17:00 bij Ramiro te zijn. We zouden dan laarzen, die nodig zijn in de jungle, gaan passen en Ramiro zou ons Coca laten zien. Er was weinig te zien. We zijn met de Noren vervolgens een biertje gaan drinken en daarna een hapje gaan eten in hotel Auca. Dat eten was knap beroerd en bovendien hebben ze hier nog niet in de gaten dat je begint met het voorgerecht, en als dat dan op is, daarna het hoofdgerecht komt. Na nog een shirt met lange mouwen te hebben aangeschaft voor in de jungle, ben ik gaan slapen want we zouden de volgende ochtend om 08:00 vertrekken naar Pamacocha.

 

Vrijdag 31 augustus

Om 08:00 waren we bij Ramiro. Volgens Oud-Ecuadoriaans gebruik vertrokken we echter pas om 09:30, want de motor van de boot was niet helemaal in orde. We voeren in een lange smalle boot met houten bankjes. De boot werd bestuurd door Rafael, en Ramiro was zelf mee als begeleider/gids. Deze Ramiro is een bevlogen man, en bepaald niet dom. Hij zet zich in voor het behoud van het tropisch regenwoud, en hij verzet zich met hand en tand tegen een oliemaatschappij die in de jungle op zoek is naar olie. Hij is van mening dat zijn land op langere termijn meer baat heeft bij duurzaam ecotoerisme met behoud van het regenwoud, dan de korte termijnwinst die met de oliewinning behaald kan worden. Deze mening deel ik volledig, en opnieuw valt het me op, net als toen bij Jesus Buiton in Nazca, dat er wel degelijk ook binnen de landen waar zaken bedreigt worden, er mensen zijn die zich zeer bewust zijn van de waarde van hun geschiedenis, cultuur of natuurrijkdom, en die zich verzetten tegen alle mogelijke krachten die dat bedreigen. Dat is verheugend want wij hebben in Nederland al gauw het beeld dat Zuid-Amerikanen een stelletje onnozele geesten zijn die willens en wetens het regenwoud vernielen voor korte-termijn doelen. Zo liggen de zaken dus niet, netzomin als de Westerse wereld het geweten vertegenwoordigt met betrekking tot de bescherming van het regenwoud tegen binnenlandse idioten. De oliemaatschappijen die in het Amazonegebied opereren, en daar grote schade veroorzaken, zijn vaak consortiums waarin ook Westerse en Japanse maatschappijen participeren. Een schande!

Ramiro is een idealist en een realist. Hij biedt toeristen de mogelijkheid om het Amazone regenwoud te bezoeken, en dat doet hij op ecologisch verantwoorde wijze. Het geld dat hij er mee verdient gaat voor een deel naar de inheemse bevolking van het regenwoud, zodat deze mensen zich bewust worden van het feit dat ze ook geld kunnen verdienen met ecotoerisme, en dus niet noodzakelijkerwijs afhankelijk hoeven te zijn van oliegeld als ze een radio of spijkerbroek willen kopen.

Het water in de rivier stond laag en daarom moest er nogal gezigzagd worden om zandbanken te ontwijken. Rafael zag echter alles. Het gebied waar je doorheen vaart is prachtig. In feite ken je het al van natuurdocumentaires op de televisie, maar er zelf doorheen varen is nog wel wat anders. Na een uur of vijf gingen we een kleine zijrivier in en moesten we nog ongeveer 1 uur varen voor we op de plaats van bestemming zouden zijn. Het was buitengewoon mooi, een smalle rivier midden in de jungle. Overhangende bomen, gekrijs van exotische vogels; erg fraai. De Lodge bleek uit eenvoudige houten cabines te bestaan, met daarin een bed en sanitair wat alleen ‘s morgens werkte. Op Pamacocha Lodge waren nog 2 Ecuadoriaanse jongens die Ramiro zouden assisteren bij het koken, de trips enzovoorts; René en Alejandro. Nico zat in de cabine naast me, en riep dat ik even moest komen kijken. Ik was benieuwd of het geleedpotig of koudbloedig zou zijn. Het bleek geleedpotig te zijn. Neem in gedachten een buitengewoon grote spin, vermenigvuldig deze vervolgens met 4, en je hebt de spin die bij Nico in de douchecabine zat. Een spanwijdte van zeker 30 cm. Hij/zij scheen echter niet gevaarlijk te zijn, volgens Ramiro. Laten we daar dan maar van uitgaan. Nadat de bedden waren opgemaakt en de muskietennetten waren geïnstalleerd zijn we in de schemering nog even wat gaan varen. Je ziet voornamelijk vogels. Ik ben zelf niet zo’n vogelaar, maar het is wel aardig om geelkopgieren, papegaaien en toekans in het wild te zien, plus daarnaast allerlei andere soorten die mij niets zeggen. We zagen ook nog wat kapucijneraapjes. Na terugkomst zijn we gaan eten. Er was prima gekookt en we kregen canelozi, een warme kaneelhoudende alcoholische drank, als nagerecht. Daarna hebben Nico en ik op de waranda van mijn cabine nog een paar borreltjes gedronken en gekeken naar de vuurvliegjes in het bos. Een alleraardigst schouwspel. Mocht je denken dat het ‘s nachts rustig is in zo’n jungle; vergeet het maar. Het is een kakofonie van geluiden, vooral insecten, die elkaar proberen te overstemmen. Voeg daarbij het geluid van wat tropische vogels en een enkele aap en je hebt het geluid van een orkest dat bezig is zijn instrumenten te stemmen.

 

Zaterdag 1 september

Goed geslapen. Om 08:00 was er ontbijt. Daarna zijn we een wandeling in de jungle gaan maken, met Ramiro als gids en Alejandro voorop met de machete. Ramiro gaf uitleg over bepaalde planten en bomen die door de indianen voor allerlei medicinale doeleinden worden gebruikt. Op het water hadden we al kennis gemaakt met een vis die luid brommende geluiden maakt. In de jungle kwamen we een mossoort tegen met antibiotische eigenschappen, mieren die naar citroen smaken (zelf geproefd!), en vruchten waarmee je je haar kunt kammen. Pas in het tropisch regenwoud krijgt het begrip biodiversiteit werkelijk betekenis. Omdat er regen dreigde zijn we wat eerder terug gegaan naar de Lodge. Als het hier regent begrijp je waarom het hier een regenwoud genoemd wordt. We zijn gaan lunchen en daarna met de boot het water opgegaan om wat rond te varen, dieren te spotten en te gaan vissen op piraňha’s. De schoonheid van de jungle is overweldigend. Opnieuw zagen we aapjes en diverse vogels. Toch zie je relatief weinig wildlife, want veel dieren vertonen zich alleen ‘s nachts, en bovendien zijn ze erg schuw. Er leven jaguars, poema’s, tapirs, gordeldieren, anaconda’s en miereneters, die we echter niet gezien hebben. We zijn vervolgens gaan vissen. Dat gaat met een dikke nylon draad en een grote haak waaraan een stuk vlees zit. Dat gooi je gewoon een eind overboord en je wacht tot er gehapt wordt. Roger haalde als eerste een flinke piraňha binnen, die meteen geslacht werd om als vers aas te fungeren. Deze beesten zien er bepaald onvriendelijk uit, en hun gebitten zijn werkelijk vlijmscherp! Tot mijn grote ergernis is het mij niet gelukt om ook iets te vangen, hoewel het aas aan mijn haak voortdurend werd aangevreten. Nico ving ook niets. Rafael ving twee kleine piraňha’s, en Axel ving nog een meerval. Deze werd ‘s avonds bij het eten als extraatje geserveerd, en smaakte prima. Na het eten zijn we in het donker opnieuw het water opgegaan om kaaimannen te spotten. Deze jongens laten zich alleen ‘s nachts zien. In feite zie je ze ook dan niet; het enige wat je ziet zijn geel oplichtende oogjes in het licht van je zaklantaarn. Om een uur of 22:00 waren we terug, en hebben Nico en ik op de waranda van mijn cabine bij het licht van de vuurvliegjes en een kaars de rest van de Bacardi opgemaakt. Toen zijn we gaan pitten, want de volgende ochtend zouden we om 07:00 gaan varen om de roze dolfijntjes te spotten.

 

Zondag 2 september

Voordat we weg gingen zag ik bij één van de cabines een mij onbekend beest. Het was een neef van de capibara. Deze dieren zijn de grootste knaagdieren ter wereld, en zijn zo groot als een klein schaap. Om 07:00 voeren we op Lake Panacocha, maar de dolfijntjes lieten zich niet zien. We zijn toen terug gegaan naar de Lodge om te ontbijten. Daarna zouden we opnieuw het water opgaan, en de hele dag wegblijven. Ramiro had een heel programma bedacht. Ik was zelf eigenlijk liever ‘s middags op piraňha’s gaan vissen, maar dat zat er niet in. Hoe dan ook, het weer was fraai, en we hebben de hele ochtend gevaren en vogels gespot. De lunch was aan boord; pasta met tonijn. Vervolgens stond er een wandeling op het programma, maar die heb ik aan mij voorbij laten gaan, en ben met Rafael, Alejandro en René gaan vissen. Helaas niets gevangen. ‘s Middags hebben we een paar uur gevaren in een klein bootje met peddels, een uitgeholde boomstam. Wel aardig; je laat je met de stroom meedrijven en met de peddels stuur je wat bij. Na 2 uur had ik het wel gezien. Ik heb in mijn leven inmiddels wel voldoende in kleine bootjes gezeten. Ik ben toen weer de grote boot opgegaan, en nadat we de anderen hadden opgepikt zijn we nog even gaan vissen. Alejandro ving nog een middelgrote piraňha, die opnieuw ‘s avonds krokant gebakken geserveerd werd. Piraňha’s smaken prima, net zoals wij vermoedelijk prima smaken voor piraňha’s. De roze dolfijntjes hebben we ‘s middags even gezien, maar meer dan een glimp vang je er niet van op. Toen we rond een uur of 19:00 weer in de Lodge waren, en zaten te wachten op het avondeten, kwam Alejandro opeens aanzetten met een buitengewoon nare duizendpoot van zeker 15-20 cm lang. Omdat je alles moet proberen, en ook je eigen afkeer moet durven overwinnen, heb ik het mirakel over mij heen laten lopen. Mijn hobby zal het echter niet worden. De capibara van vanmorgen was een stuk sympathieker.

Na het eten zijn we nog even per boot een rondje gaan maken over Lake Pamacocha om kaaimannen te spotten. Opnieuw wat oplichtende oogjes gezien. Na terugkomst zijn we maar gaan pitten want de Bacardi was helaas op. Nico z’n langbenige achtpotige vriendin in de douchecel had gezelschap gekregen van een vleermuis die zich comfortabel naast de douchekop had geïnstalleerd.

 

Maandag 3 september.

Vandaag zouden we teruggaan naar Coca. Nadat we Batman en Spiderwoman in Nico z’n douchecel gedag hadden gezegd, verlieten we om 09:00 Pamacocha. Het was een boeiende ervaring geweest. De tocht naar Coca duurde in totaal 6½ uur. Het was prachtig weer, dus we hebben met zijn vieren op de voorsteven van de boot vertoeft om wat te werken aan de teint. Dat wil wel lukken, vrijwel exact op de evenaar, bij strakblauwe lucht, op het water. Onderweg zagen we een paar schildpadden die op boomstronken lagen te zonnen, maar er meteen vandoor gingen toen we naderbij kwamen. Op de hoofdrivier, de Rio Napo, kwam er opeens een geelzwarte slang langs de boot voorbij kronkelen. Volgens Ramiro was hij uiterst giftig; 4 uur nadat je gebeten was zou je bloedingen uit neus en mond krijgen. Daarna was er een gerede kans dat je de pijp uit zou gaan. Gezellig beest! Ik heb maar afgezien van pogingen om hem te vangen. Volgens Ramiro zaten er rond Panacocha ook veel anaconda’s van 10-15 meter lang, en was zwemmen op bepaalde plaatsen levensgevaarlijk. Niet alleen vanwege de piraňha’s, maar ook vanwege sidderalen van 5-6 meter lengte, die onmiddellijk dodelijk zouden zijn wanneer je deze tegen het lijf zou lopen. Het leek me allemaal wat overdreven, maar voor de zekerheid was het wellicht verstandig om maar niet te gaan zwemmen.

De bootreis was plezierig, en rond een uur of 16:00 arriveerden we in Coca. We hebben toen onze grote rugzakken opgehaald bij het kantoor van Ramiro, en afscheid van hem en zijn assistenten genomen. De Noren zouden nog een dag in Hotel Mision blijven om bij te komen van de vermoeienissen, maar Nico en ik wilden het liefst zo snel mogelijk door naar Quito, zodat we daar nog een dagje konden spenderen voordat we terug zouden vliegen. Er bleek om 18:00 een bus te gaan. We zijn toen met Roger en Axel nog een uitstekend hapje gaan eten in het restaurant van Hotel Mision, met een paar biertjes erbij. Daarna hebben we afscheid genomen en vertrokken we per bus naar Quito. De busreis was geen pretje. De heenreis Quito-Coca duurde 9 uur, de terugreis duurde echter 12 uur. De bus had volgens oud Zuid-Amerikaanse traditie al snel een lekke band, en, zoals het hoort, een paar uur later nog één. Daarnaast moesten we tot twee keer toe midden in de nacht de bus uit voor een onduidelijke militaire controle. De situatie in Ecuador lijkt niet erg stabiel te zijn. Om 06:00 kwamen we aan in Quito, en weer hadden we nauwelijks geslapen. Het is vreemd, maar op één of andere manier wen je daar toch aan. Tijdens onze reis hebben we inmiddels vele nachten zonder slaap doorgebracht. Nico zijn jack bleek op het busstation opeens onder de troep te zitten. Dit is een bekende berovingstruc; eerst gooien ze troep over je kleren, en als je dat dan in de gaten hebt en je aandacht is afgeleid, dan gaan ze er met je bagage vandoor. We kenden de truc echter, en zijn er niet ingetrapt. We hebben vervolgens de taxi gepakt naar het hostel waar we al eerder overnacht hadden, en zijn toen snel nog een paar uur gaan pitten.

 

Dinsdag 4 september

Om een uurtje of 12:00 zijn we opgestaan, en voor het eerst in 4 dagen konden we weer eens douchen. De dingen die thuis zo normaal zijn ga je tijdens zo’n reis des te meer waarderen. Een warme douche, een beslaapbaar bed, een proper toilet, dat soort dingen. Vervolgens zijn we de stad ingegaan. Eerst moesten we even geld pinnen want we wilden nog wat souvenirs kopen, ‘s avonds lekker eten en bovendien moesten we de volgende dag airporttax van 25 dollar per persoon betalen. Ik heb 200 dollar opgenomen. Toen zijn we eerst eens uitgebreid gaan lunchen, met echte koffie. Dat is in Zuid-Amerika minder gebruikelijk dan je zou denken. Heel vaak krijg je Nescafé oploskoffie.

Quito is een redelijk vriendelijke, zo op het oog voor Zuid-Amerikaanse begrippen redelijk welvarende stad. Er wonen ongeveer 1½ miljoen mensen. Sloppenwijken zoals in Lima en Arequipa heb ik hier niet gezien, wat overigens niet wil zeggen dat ze er dan ook niet zijn. Het is de op één na hoogstgelegen hoofdstad ter wereld. La Paz (Bolivia) ligt nog wat hoger. Quito ligt op 2900 meter, en bestaat uit een oude en een nieuwe stad. De nieuwe stad is zonder meer welvarend, met de wijk Colon als belangrijkste deel. De oude stad is charmant, maar rommelig. We zijn er op een enorme markt geweest, waar uitsluitend rotzooi verkocht werd. Er zijn een aantal kerken en kathedralen, en het is met stip de plaats met het hoogste Mariagehalte waar ik ooit ben geweest. ‘s Middags hebben we aan een kokosnoot lurkend wat rondgekuierd in de oude stad. We wilden eigenlijk nog wat moois kopen voor thuis, maar daar moesten we voor naar de nieuwe stad. In een artisanaatwinkel hebben Nico en ik allebei een handgemaakt schaakspel gekocht van hetzelfde soort als ik in Peru ook al had gekocht. Een aardig cadeautje. Nico heeft ook nog een hangmat aangeschaft. Op een bepaald moment kwamen we op een grote artisanaatmarkt terecht. Hier hebben we een mooie deal kunnen sluiten. Ik heb een kleurrijk schilderij, volkskunst met een surrealistisch tintje aangeschaft, en Nico een viertal schilderijen van gestileerde Peruanen met mantel en hoed. De hele handel kostte na afdingen 108 dollar. In Nederland ben je voor alleen mijn schilderij al zeker 500 gulden kwijt. Verguld met de aanschaf zijn we in de couleur locale van een karaokekroeg aan de Amazonas een paar biertjes gaan drinken. Hierna besloten we in het volgens de Lonely Planet beste visrestaurant van Quito te gaan eten. Het was inderdaad goed. Een gigantische schotel met kreeft, krab, schelpdieren, garnalen en vis, waar we uitgebreid aan gepeuzeld hebben. Het was voor Zuid-Amerikaanse begrippen bijzonder duur; we moesten bijna 50 dollar afrekenen. Opnieuw pinnen dus. We besloten richting ons hostel te lopen, en in de wijk van ons hostel nog een laatste afzakkertje te drinken. We liepen door het park, toen er een Ecuadoriaan recht op ons afliep. Op dat moment kwamen er achter de bomen nog 4 ongure types tevoorschijn, met de duidelijke bedoeling ons te beroven. Nico en ik waren beide aanmerkelijk groter dan deze lieden, en we zagen er met onze bruinverbrande hoofden en baarden van enkele weken er wellicht enigszins onguur uit. Daarnaast zijn we beiden niet van het type dat zich zonder meer laat beroven. Het gespuis besloot dus eieren voor hun geld te kiezen en af te druipen. Richting hostel kwamen we langs een vage tent met neonlicht. Het leek een kroeg, en we gingen dus naar binnen voor een laatste borrel. Het bleek een bordeel te zijn. De hele tent kwam in rep en roer toen we binnenkwamen, want er was verder geen klandizie. Het kostte de grootste moeite om duidelijk te maken dat we een glas whisky wilde hebben, en niet een hele fles. De pooier kwam ons nog de barvrouw aanbieden. Hoe dan ook, we hebben daar een laatste whisky gedronken en de hoeren hadden met name belangstelling voor de shag van Nico. Overvallers die je niet durven te overvallen, hoeren die je niet letterlijk en figuurlijk proberen uit te kleden: raar land, dat Ecuador! Ze moeten toch eens wat aan hun attracties doen. Na de borrel hebben we het pand verlaten en zijn naar het hostel gegaan om te pitten, want de volgende morgen moesten we om 08:00 inchecken.

 

Woensdag 5 september

Om 08:00 hebben we ingecheckt voor de terugreis. Alles ging voorspoedig, met een korte tussenstop op Curaçao. Vanaf Schiphol had ik meteen aansluiting naar Maastricht, en Nico naar Den Haag. Zo zit de reis er dus op. Een buitengewone ervaring. We hebben in een krankzinnig tempo gereisd. Nico en ik waren het er over eens dat we het op deze manier geen jaar zouden volhouden. We zijn beiden gelukkig behoorlijk sterk en taai. Nico is voor mij een zeer geschikte reisgenoot. Geen gezeur, we hebben hetzelfde bioritme, dezelfde eet-en drinkgewoontes en grotendeels dezelfde belangstelling. We zijn het altijd snel eens geworden over de planning. Zuid-Amerika is boeiend. Peru is een geweldig land. Ik heb geen ongerechtigheden kunnen bespeuren met betrekking tot criminaliteit. De natuur is prachtig en de cultuur is rijk. De mensen zijn vriendelijk, beleefd en bescheiden. Ik ken medisch specialisten die daar een voorbeeld aan kunnen nemen. Het eten is lekker zonder dat het culinaire hoogstandjes betreft. Het is betaalbaar. Ecuador is anders. We hebben het land niet gezien zoals we Peru gezien hebben. Eigenlijk hebben we alleen Quito, Coca en de jungle gezien. Het land maakt een onstabiele indruk, onder andere blijkend uit de talloze militaire controles en het feit dat er lange rijen mensen bij de bank staan om hun verdiende geld onmiddellijk contant in dollars op te nemen. Ook bemerk je meer criminaliteit, zoals de incidenten in het park en bij het busstation. Ik zal aan de reis nog vaak terugdenken en enige tijd nodig hebben om de indrukken die ik heb opgedaan te verwerken en ze op hun waarde te schatten. Ik zou wel langer op reis willen, een half of wellicht een heel jaar. Azië en Australië lonken.

Het is echter mooi geweest voor nu.

 

Tekstvak: